Berekeningen onderschatten NO2-concentraties

De bijdrage van het verkeer aan de totale NO2-concentratie langs stadswegen in Utrecht en Amsterdam blijkt in de berekeningen fors te worden onderschat. Om de werkelijke verkeersbijdrage vast te stellen blijkt dat die vermenigvuldigd moet worden met een factor 1.7. Conclusie: of de rekenmodellen kloppen niet of de ingevoerde gegevens kloppen niet of het rekenmodel en de invoer kloppen allebei niet.

Deze conclusie wijkt af van die J.Wesseling (RIVM) die in opdracht van de gemeente Utrecht berekende dat de meet- en rekenresultaten juist wel goed overeenstemden. (*) Over dat rapport hebben wij eerder geschreven in Hoe onafhankelijk is het RIVM? (17 februari 2013)

In Amsterdam en Utrecht hebben metingen plaatsgevonden op plaatsen waarvoor ook berekeningen zijn opgesteld. (*) Metingen en berekeningen behoren dezelfde uitkomst te hebben. Op plaatsen waar nauwelijks verkeer is is dat ook zo, maar langs drukke stadswegen treden grote verschillen aan het licht.

De berekening van NO2-concentraties vindt altijd plaats langs wegen (op een vastgestelde afstand van maximaal 10 meter van de wegrand). De totale NO2-concentratie is een optelsom van de “achtergrondconcentratie” en de “lokale verkeersbijdrage”. De laatste is de bijdrage van het verkeer aan de N02-concentratie op de weg waarlangs gemeten wordt. De achtergrondconcentratie wordt vastgesteld per vierkante kilometer.  Alle bekende bronnen in Nederland worden bij die berekening meegenomen:  c.v.-installaties, uitstoot van industrie, scheepvaart, electriciteitscentrales, landbouw, verkeer. Die achtergrond wordt verondersteld als een wolk in de stad te hangen.

Metingen die plaatsvinden waar nauwelijks verkeer is (verder dan pakweg 100 meter van een weg) blijken goed overeen te komen met achtergrondconcentratie die in de berekening worden gebruikt. Dat is niet zo verwonderlijk, want de achtergrondconcentratie wordt voortdurend met behulp van metingen geijkt en zo nodig daar aan aangepast.

Maar het gaat mis bij de berekening van de lokale verkeersbijdrage. Hoe drukker de weg hoe sterker de berekende concentratie afwijkt van de gemeten concentratie. Die afwijkingen vallen minder op als men de totale NO2-concentratie vergelijkt met de berekende NO2-concentratie (zoals Wesseling deed), maar springen er uit als de berekende “verkeersbijdrage” vergeleken worden wordt met de metingen.

Een voor de hand liggende verklaring is dat verkeersgegevens (intensiteit, voertuigverdeling, snelheid en stagnatie) bewust of onbewust worden aangepast waardoor de berekeningen vaak ten onrechte suggereren dat de norm niet wordt overschreden. Wat daar ook op wijst is dat er relatief veel berekende concentraties net onder de norm uitkomen. Een andere verklaring is dat de emissies per voertuig waarmee gerekend wordt, die door TNO en het PBL worden berekend, structureel te laag zijn.

Wie meer wil weten over het verschil tussen meet- en rekenresultaten kan terecht in bijgaande notitie van Gerard Cats Lokale verkeersbijdrage

(*)  Joost Wesseling. Een vergelijking tussen gemeten en berekende NO2 concentraties in Utrecht, 2 april 2012

(**) S. van der Zee en M. Dijkema, 2012. Gemeten en berekende stikstofdioxide concentraties in Amsterdam in 2010, GGD Amsterdam Rapport.
H. Helmingm 2012. Metingen van jaargemiddelde stikstofdioxideconcentraties (NO2) in de gemeente Utrecht in 2011, GGD Amsterdam Rapport GGD/LO 12-1114.
W. Uiterwijl et al, 2011. Een vergelijking tussen (passieve) NO2-metingen en rekenresultaten in 2010. RIVM rapport 680705020/2011